Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur geen aanleiding had om de aanslagen IB/PVV nader te onderzoeken en dus over een nieuw feit beschikt, wanneer naderhand blijkt dat de activiteiten van de VOF geen bron van inkomen zijn.

Belanghebbenden, X en zijn echtgenote, starten met ingang van 27 juni 2011 samen een VOF, welke is gestaakt per 31 augustus 2015. De inspecteur legt aan beiden aanslagen IB/PVV op, overeenkomstig de ingediende aangiften. Vervolgens vermindert hij de aanslagen van de man voor de jaren 2010 en 2011 wegens verliesverrekening uit 2012 en 2013. Naar aanleiding van een boekenonderzoek concludeert de inspecteur dat de activiteiten van de VOF niet zijn aan te merken als een bron van inkomen en legt navorderingsaanslagen op. In geschil is onder andere de vraag of de inspecteur over een nieuw feit beschikt dat navordering rechtvaardigt.

De rechtbank acht het aannemelijk dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslagen niet bekend was met het ontbreken van een objectieve winstverwachting van de VOF. De inspecteur had op voorhand geen aanleiding om de aanslagen nader te onderzoeken. De beroepen van belanghebbenden zijn ongegrond.

Lees ook het thema Navordering.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 30 maart

28

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen