Belanghebbende, X, drijft een horecaonderneming. Per 1 juli 2007 verkoopt hij de onderneming aan A. In 2009 koopt X een horecaonderneming te T en een restaurant te U. X verzoekt de inspecteur om toepassing van de herinvesteringsreserve (HIR). De inspecteur is van mening dat X de HIR niet kan toepassen omdat er sprake is van een staking in 2007. Rechtbank Haarlem oordeelt dat X de onderneming heeft overgedragen en dat hij de onderneming niet ergens anders kon of wilde voortzetten. De rechtbank overweegt hierbij dat X het pand, de inventaris, de goodwill, de handelsnamen (en alles wat daarmee samenhangt) van de onderneming heeft verkocht. Verder wijst de rechtbank er op dat er direct na de verkoop geen dienstbetrekking meer bestond tussen X en de (voormalige) werknemers van de onderneming. Volgens de rechtbank heeft X zijn onderneming gestaakt en heeft de inspecteur terecht toepassing van de HIR geweigerd.
Hof Amsterdam (MK III, 18 april 2013, 11/00706, V-N 2013/36.1.1) oordeelt dat X zijn onderneming heeft gestaakt en daarom de HIR niet kan toepassen. Het hof overweegt daarbij dat X zijn gehele onderneming, inclusief het personeel, medio 2007 heeft overgedragen en dat de activiteiten van X op dat moment niet waren gericht op een verplaatsing van zijn onderneming met behoud van de identiteit van de onderneming. Het hof wijst hierbij op het lange tijdsverloop tussen de overdracht van de oude onderneming en de koop van de nieuwe onderneming. Er is geen sprake van verplaatsing. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Lees ook het thema Herinvesteringsreserve: onbelaste boekwinst voor herinvesteren in nieuwe bedrijfsmiddelen
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.54