Belanghebbende (X bv) bezit een onroerende zaak die zij deels verhuurt aan F bv en G bv. Zij verkoopt het pand in 2006. De daarbij gerealiseerde boekwinst van € 507.300 wordt ondergebracht in een HIR. Belanghebbende wendt de verkoopopbrengst onder andere aan voor het verstrekken van leningen van in totaal bijna € 800.000 aan haar dga (A). De inspecteur accepteert de vorming van de HIR niet, omdat het vervangingsvoornemen volgens hem ontbreekt.
Hof Leeuwarden (MK I, 26 april 2012, 11/00125, V-N 2012/37.2.2) oordeelt dat belanghebbende geen HIR kan vormen. Volgens het hof heeft belanghebbende namelijk haar stelling, dat ze heeft gezocht naar vervangende bedrijfspanden, onvoldoende onderbouwd. Ook belanghebbendes stelling dat op haar een dwingende morele verplichting rustte om een vervangend bedrijfspand aan F bv en G bv aan te bieden, wordt door het hof verworpen. Het hof acht daarbij van belang dat deze verplichting niet schriftelijk is vastgelegd en ook niet uit de feiten blijkt. Het gelijk is aan de inspecteur. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Lees ook het thema Herinvesteringsreserve: onbelaste boekwinst voor herinvesteren in nieuwe bedrijfsmiddelen
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.54
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8