A houdt de aandelen in belanghebbende, X BV. X BV beschikt over een HIR van € 1,3 mln en doteert in 2016 een bedrag van € 545.000 aan de HIR. Op 22 oktober 2015 schenkt A 5% van de aandelen in X BV aan B, zijn zoon. Op 2 augustus 2016 schenkt de vader 95% van de aandelen in X BV aan C BV, een vennootschap waarvan de zoon de aandelen houdt. De zoon draagt vervolgens ook zijn aandelen in X BV over aan C BV. De inspecteur corrigeert de VPB-aangifte 2016 van X BV. Onder toepassing van art. 12a Wet VPB 1969 voegt hij de HIR en de dotatie aan de HIR toe aan de winst. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur de HIR terecht heeft laten vrijvallen. Er is sprake van een belangrijke wijziging van het uiteindelijke belang in X BV, omdat het financiële belang is gewijzigd. Verder wordt voldaan aan de aandeelhouderstoets en de beleggingstoets.
Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur niet is teruggekomen op zijn standpunt dat de HIR en de dotatie aan de HIR in 2016 aan de winst moeten worden toegevoegd. Hij heeft bij de aanslagregeling voor de jaren 2017-2019 niet expliciet een standpunt ingenomen over de toepasselijkheid van art. 12a Wet VPB 1969 bij X BV in 2016. Niet van belang is dat de VPB-aanslagen voor 2017 en 2019 zijn gevolgd. Ook dat de inspecteur daarbij vragen heeft gesteld over de HIR is niet van belang. De inspecteur heeft namelijk alleen voor het jaar 2016 een expliciet standpunt ingenomen. Gezien deze gang van zaken kan bij X BV niet de indruk zijn ontstaan dat de inspecteur zijn standpunt bij nader inzien onjuist heeft bevonden en daarop is teruggekomen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Wet inkomstenbelasting 2001 3.54
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 12a
Instantie: Hof Amsterdam
Rubriek: Vennootschapsbelasting, Inkomstenbelasting
Editie: 29 april
Informatiesoort: VN Vandaag