Belanghebbende, X, is gebruiker van een camping waarvan de WOZ-waarde 2014 aanvankelijk is vastgesteld op een bedrag van € 2.975.000. In beroep is in geschil of de camping voor de OZB moet worden aangemerkt als woning of als niet-woning in de zin van art. 220a Gemeentewet. Indien de camping een niet-woning is, is in geschil welk gedeelte van de camping valt onder de woondelenvrijstelling van art. 220e Gemeentewet. In beroep berekent de gemeente de WOZ-waarde nader op € 4.337.500.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant spreekt zich uit over de vraag hoe het aandeel van de woningdelen (als bedoeld in art. 220a en art. 220e Gemeentewet) te bepalen indien de beschikte WOZ-waarde lager is dan de werkelijke WOZ-waarde. De rechtbank acht het onjuist om in een dergelijk geval, zoals X voorstaat, de waarde van de woondelen af te zetten tegen de beschikte waarde (€ 2.975.000). De rechtbank vindt dat de werkelijke waarde van de woondelen moet worden vergeleken met de werkelijke WOZ-waarde (€ 4.337.500). Anders worden onvergelijkbare grootheden met elkaar vergeleken. Nu minder dan 70% van de waarde van de camping toerekenbaar is aan woondelen, is terecht een aanslag voor gebruik als niet-woning is opgelegd. De aanslag wordt op grond van art. 220e van de Gemeentewet wel verminderd met 49,03% nu dat deel van de waarde is toe te rekenen aan woondelen.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 4 augustus