Vereniging X sluit arbeidsovereenkomsten met haar leden. Uitsluitend prostituees kunnen lid worden van X. De prostituees verrichten hun diensten met name in clubs en mogen zelf de prijzen van de door hen verrichte diensten vaststellen. Zij rekenen rechtstreeks af met hun cliënten. De prostituees dragen vervolgens de bruto maandomzet af aan X, die de financiële afwikkeling verzorgt. X verzoekt de inspecteur om de btw, ex art. 26 Uitv. besch. OB 1968, te mogen voldoen volgens het kasstelsel. De inspecteur honoreert het verzoek van X niet. Hof Den Haag oordeelt dat X haar prestaties verricht aan btw-ondernemers. Volgens het hof zijn de clubs namelijk als btw-ondernemer aan te merken en de prostituees ook, wanneer zij zelfstandig werken. Verder is het hof van oordeel dat X geen bemoeienis van enige betekenis heeft met de door de prostituees verrichte diensten, zodat deze niet aan X zijn toe te rekenen.
De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof, dat X geen bemoeienis van enige betekenis heeft met de door de prostituees verrichte diensten, onbegrijpelijk is. Ook het oordeel van het hof dat de prostituees niet in dienstbetrekking werkzaam zijn, is volgens de Hoge Raad onbegrijpelijk. De Hoge Raad wijst hierbij op zijn arrest in de andere procedure van X, met rolnummer 13/03636, over de beschikking ex art. 59 lid 3 Wfsv. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Amsterdam.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 26