F bv, een gevoegde dochtermaatschappij van belanghebbende (X bv), draagt op 31 december 2002 de economische eigendom van een aantal onroerende zaken (de L) over aan belanghebbende. De L betreft een complex dat is gebouwd en ingericht voor het produceren van voedings- en levensmiddelen, en maakt onderdeel uit van een groter complex. De L wordt overgedragen tegen de commerciële boekwaarde (€ 17,5 mln). Vervolgens brengt belanghebbende – ook op 31 december 2002 – de economische eigendom van de L in, ter voldoening aan haar stortingsplicht op een nieuw aandeel D nv. D nv is een niet gevoegde dochtermaatschappij van belanghebbende. De inbrengwaarde wordt hierbij bepaald op ruim € 4,1 mln. In haar VPB-aangifte over 2002 neemt belanghebbende een verlies van ruim € 13,3 mln op ter zake van de L. De inspecteur accepteert dit verlies niet. Volgens de inspecteur bedraagt de inbrengwaarde namelijk € 17,9 mln. Rechtbank Arnhem oordeelt dat de indirecte opbrengstwaarde van de L niet lager is dan de investeringskosten. De rechtbank verhoogt de verliesbeschikking nog wel met € 400.000.
Hof Arnhem stelt de waarde van de L per 31 december 2002 in goede justitie vast op € 15 mln. Het hof overweegt hierbij dat de inspecteur met het door hem ingebrachte taxatierapport – dat uitgaat van de herbouwwaarde – de waarde in het economische verkeer van alleen de L onvoldoende aannemelijk maakt. Ook de rapporten die belanghebbende heeft ingebracht onderbouwen de waarde van de L volgens het hof onvoldoende. Verder is de waarde volgens het hof ook niet af te leiden uit de WOZ-waarde. Het hof stelt het verlies vast op ruim € 7,2 mln.
Lees ook het thema Afwaardering van bedrijfsmiddelen.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Hof Arnhem
Editie: 14 december