De Hoge Raad oordeelt dat Hof 's-Gravenhage ten onrechte is voorbijgegaan aan het verzoek van X tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Aangezien het verzoek van X vóór sluiting van het onderzoek is gedaan, had het hof dit verzoek niet mogen negeren.  

Aan X worden diverse navorderingsaanslagen IB/PVV en vermogensbelasting opgelegd met verhogingen respectievelijk boeten. Hof 's-Gravenhage beslist op 25 mei 2012 op de beroepen van X. Vóór de sluiting van het onderzoek heeft X een verzoek gedaan om een vergoeding van immateriële schade. X verzoekt het hof zo nodig het onderzoek ter zitting te heropenen. Het hof weigert de gevraagde heropening en rekent het verzoek van X niet tot de gedingstukken. Dit omdat volgens het hof de schorsing van het onderzoek niet ertoe heeft gestrekt één van de partijen de gelegenheid te bieden nieuwe geschilpunten op te werpen.  

De Hoge Raad oordeelt dat Hof 's-Gravenhage ten onrechte is voorbijgegaan aan het verzoek van X om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Aangezien het verzoek van X vóór sluiting van het onderzoek is gedaan, had het hof dit verzoek niet mogen negeren (vgl. HR 12 april 2012, nr. 12/01566, BNB 2013/134). De overige middelen van X kunnen - gelet op art. 81 lid 1 Wet RO - niet tot cassatie leiden. De klacht van de staatssecretaris wordt met dezelfde reden afgewezen (vgl. HR 7 juni 2013, nr. 12/01565, BNB 2013/183).  

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:73

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 23 december

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen