De Hoge Raad oordeelt dat het hof het beroep van X op het vertrouwensbeginsel had moeten behandelen. Nu het hof het primaire standpunt heeft verworpen, had het hof het subsidiaire standpunt moeten behandelen

X verricht werkzaamheden op het gebied van financiële (advies)dienstverlening. Op zijn VAR-aanvraag geeft de inspecteur een VAR-WUO af. Later, bij het opleggen van een IB-navorderingsaanslag, merkt de inspecteur de inkomsten aan als ROW. In beroep stelt X primair dat de inkomsten winst vormen en subsidiair beroept hij zich op het vertrouwensbeginsel. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X ondernemersrisico loopt en dat zijn werkzaamheden kwalificeren als winst uit onderneming. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt niet behandeld. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X geen winst uit onderneming geniet, maar behandelt het beroep van X op het vertrouwensbeginsel niet. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof het beroep van X op het vertrouwensbeginsel had moeten behandelen. Nu het hof het primaire standpunt heeft verworpen, had het hof het subsidiaire standpunt moeten behandelen. Alleen als X in (hoger) beroep uitdrukkelijk en ondubbelzinnig zou hebben verklaard dat hij deze subsidiaire stelling intrekt, had het hof die stelling niet meer hoeven behandelen. Dat X de stelling in hoger beroep niet heeft herhaald, brengt niet mee dat hij dat beroep uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft ingetrokken. Verwijzingshof Arnhem-Leeuwarden moet de stelling met betrekking tot het vertrouwensbeginsel behandelen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.5

Wet inkomstenbelasting 2001 3.2

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Inkomstenbelasting

Editie: 11 september

Informatiesoort: VN Vandaag

607

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen