Belanghebbende, stichting X, is een ondernemingspensioenfonds en voert de collectieve pensioenregeling van het F-concern uit. X komt per 31 december 2008 terecht in een situatie van onderdekking. Omdat het F-concern de herstelpremies niet kan betalen, wordt besloten om de pensioenregeling bij PME onder te brengen. Begin 2012 draagt X de pensioenrechten over. X ontvangt een vergoeding van het F-concern voor de door haar gemaakte kosten. Over deze vergoeding is, op verzoek van X, geen btw verschuldigd. Ten aanzien van de kosten die in het vierde kwartaal van 2012 aan X in rekening worden gebracht, stelt X dat zij recht heeft op aftrek van voorbelasting. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de handelingen van X als pensioenverzekeraar zijn vrijgesteld van btw-heffing en dat X dan ook geen recht heeft op aftrek van voorbelasting. De rechtbank overweegt hierbij dat X niet aannemelijk maakt dat zij (belaste) juridische diensten en advies- en consultancydiensten aan het F-concern heeft verricht. Het gelijk is aan de inspecteur. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat zij aan het F-concern tegen betaling een dienst heeft verricht die bestaat uit ‘het verlenen van medewerking aan de totstandkoming van de collectieve waardeoverdracht'. Volgens het hof is X namelijk een rechtsbetrekking met het F-concern aangegaan op grond waarvan de kosten zijn doorbelast. Vervolgens wijst het hof op de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU en stelt daarbij vast dat het louter doorbelasten van kosten aan het F-concern in beginsel een economische activiteit is die aan de btw-heffing is onderworpen. De aan X in rekening gebrachte btw is dan aftrekbaar. Het hof vernietigt de btw-naheffingsaanslag.
Advocaat-generaal Wattel concludeert dat de door het hof aangehaalde jurisprudentie niet de conclusie kan dragen dat het doorbelasten van kosten een economische activiteit is. De A-G acht de stelling van de staatssecretaris, dat het Hof had moeten aanduiden wélke andere belaste prestatie (dan medewerking aan pensioenoverdracht) hij in rechtstreeks verband met de ontvangen kostenvergoeding vermoedde, correct. De A-G adviseert de Hoge Raad dan ook om de zaak te verwijzen voor een feitelijk onderzoek.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 4
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 14 juli