De Hoge Raad oordeelt dat het hof van een onjuiste datum is uitgegaan. Partijen waren namelijk overeengekomen dat zou worden gewacht op de onherroepelijke beslissing in de zaken van J. In die zaken is op 26 februari 2010 arrest gewezen.

X wordt door de inspecteur geïdentificeerd als rekeninghoudster van een KB Lux-rekening. X ontkent echter dat zij een rekening heeft aangehouden bij de KB Lux. De inspecteur legt IB- en VB-(navorderings)aanslagen over de jaren 1990 - 2004 op aan X. Op 30 januari 2003 maakt X bezwaar tegen deze aanslagen. De zaken worden aangehouden totdat in de zaken die J zal gaan voeren onherroepelijk is beslist. De inspecteur doet vervolgens medio 2013 uitspraak op de bezwaren. X gaat in beroep. Rechtbank Noord-Holland doet in 2014 uitspraak en wijst daarbij onder meer het verzoek om een immateriële schadevergoeding af. Hof Amsterdam bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het hof overweegt daarbij onder andere dat de periode tussen 30 januari 2003 en 28 september 2012 (de datum van het wijzen van een arrest over de twaalfjaarstermijn voor navordering ter zake van verzwegen spaartegoeden in Duitsland) buiten aanmerking blijft bij de beantwoording van de vraag of de redelijke termijn is overschreden. X stelt dat de Hoge Raad op 26 februari 2010 arrest heeft gewezen in de zaken van J, en dat het hof van een onjuiste datum is uitgegaan.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof van een onjuiste datum is uitgegaan. Partijen waren namelijk overeengekomen dat zou worden gewacht op de onherroepelijke beslissing in de zaken van J. In die zaak is op 26 februari 2010 arrest gewezen. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Den Haag.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:73

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 16 oktober

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen