Belanghebbende, X bv, behoort tot een internationaal concern dat zich bezighoudt met de verhuur van opslagruimte (self storage). Op 30 juni 2015 neemt X bv de aandelen van een concurrent, Q bv, over van Z GmbH. X bv betaalt € 116,9 mln voor de aandelen. De inspecteur is van mening dat Q bv een OZL in de zin van art. 4 WBR is en legt een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op. X bv is van mening dat Q bv niet een OZL is. In geschil is of Q bv voldoet aan het dienstbaarheidscriterium in art. 4 lid 1 onderdeel a WBR. De staatssecretaris gaat in cassatie.
Advocaat-generaal Wattel concludeert dat het hof zijn oordeel, dat niet is voldaan aan het dienstbaarheidscriterium, onvoldoende heeft gemotiveerd. De A-G wijst er daarbij op dat een kwantitatieve en een kwalitatieve benadering van ‘dienstbaarheid’ aan vastgoedexploitatie volgt uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie. Hieruit blijkt dat kwantitatief minstens 70% van het vastgoed (dat minstens 50% van de totale activa moet uitmaken) als zodanig moet worden geëxploiteerd. Voor de kwalitatieve benadering is het bedrijfsmodel van Q bv van belang. De A-G stelt vervolgens vast dat de opvatting van het hof, dat actief management, marketingstrategie en -inspanning, bedrijfsconceptontwikkeling, IT-systemen, relatiebeheer, klantpresentatie en -screening, mediacontact, beveiliging en standaardcontractontwikkeling niet dienstbaar (kunnen) zijn aan vastgoedexploitatie, onjuist is. Verder merkt de A-G nog op dat ook exploitatie van opslagruimte met kortlopende contracten, in tegenstelling tot hetgeen het hof van mening is, exploitatie van opslagruimte is. De A-G concludeert tot vernietiging en verwijzing van de zaak.
Wetsartikelen:
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv] 4
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 8 september