De Hoge Raad oordeelt dat bij een zaak zoals die van X, die niet als massaal bezwaar is aangewezen, in cassatie alleen het oordeel inzake het individuele bezwaar kan worden onderzocht. Het hof heeft de rechtsvraag terecht niet behandeld.
Het box 3-vermogen van X bestaat uit bank- en spaartegoeden (€ 210.430) en een onroerende zaak in Nederland (€ 268.000). Hierover is € 5133 aan vermogensrendementsheffing verschuldigd. X is van mening dat sprake is van een buitensporige, onredelijke en onrechtvaardige last en dat de wijziging in de belastingheffing per 1 januari 2017 de oneerlijkheid van de belastingheffing alleen maar heeft doen toenemen. X staat belastingheffing naar de werkelijk genoten rendementen voor. Hof Amsterdam oordeelt dat het niet aannemelijk is dat X op zijn vermogen moet interen om de vermogensrendementsheffing te voldoen. Dat de vermogensrendementsheffing een veelvoud bedraagt van het werkelijk behaalde rendement, is niet van belang. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat bij een zaak zoals die van X, die niet als massaal bezwaar is aangewezen, in cassatie alleen het oordeel inzake het individuele bezwaar kan worden onderzocht. De Hoge Raad wijst daarbij op zijn arresten van 2 juli 2021 (20/03092, V-N 2021/29.8) en 20 mei 2022 (21/03587, V-N 2022/23.4). Nu de staatssecretaris pas op 4 februari 2022 uitspraak inzake het massaal bezwaar heeft gedaan, heeft het hof terecht de rechtsvraag niet behandeld. Bij de beoordeling van de individuele buitensporige last heeft het hof de juiste maatstaf gehanteerd. Het beroep in cassatie van X is ongegrond.
Lees ook het thema: Box 3.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Dossiers: Box 3
Instantie: Hoge Raad
Editie: 20 juni
Carrousel: Carrousel