Belanghebbende, X, stelt hoger beroep in tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Hof Den Haag verklaart zijn hoger beroep gegrond en verwijst de zaak met toepassing van de judiciële lus terug naar de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar vermindert vervolgens de naheffingsaanslag van € 88 naar € 82,90. X stelt tegen deze beslissing beroep in bij het hof en betoogt dat de gemeente hem een btw-factuur moet uitreiken voor de naheffingsaanslag.
Hof Den Haag oordeelt dat X geen belang heeft bij zijn verzoek om uitreiking van een btw-factuur voor de naheffingsaanslag parkeerbelasting. Een rechtsmiddel is niet-ontvankelijk als het aanwenden daarvan de indiener, ongeacht de gronden waarop het steunt, niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen (griffierecht, proceskosten, schadevergoeding). Anders dan X betoogt, kan een verzoek om uitreiking van een btw-factuur als bedoeld in art. 34c e.v. Wet OB 1968 niet als een zodanige bijkomende beslissing worden aangemerkt. X heeft immers bij dat verzoek een buiten de bestreden naheffingsaanslag gelegen belang, namelijk het creëren van een recht op aftrek van omzetbelasting (vgl. HR 23 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0655, V-N 2012/17.5). Aangezien X in zijn schriftelijke stukken geen gronden heeft aangevoerd die tot verlaging van de naheffingsaanslag kunnen leiden en X niet ter zitting is verschenen, biedt dat rechtsmiddel niet de mogelijkheid dat het hof op andere door X (nader) aan te voeren gronden tot het oordeel kan komen dat de naheffingsaanslag lager moet worden vastgesteld dan de heffingsambtenaar heeft gedaan (vgl. HR 12 mei 2017, nr. 15/05579, ECLI:NL:HR:2017:844). Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 34c
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 2 augustus