X maakt pro forma bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam. De heffingsambtenaar verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van de gronden. Hof Amsterdam laat die beslissing in stand, maar de Hoge Raad oordeelt in de eerste cassatieprocedure dat die niet-ontvankelijkverklaring mogelijk niet terecht is. Na verwijzing oordeelt Hof Den Haag dat het bezwaar inderdaad ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. X gaat opnieuw in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat Hof Den Haag ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor een door X in de procedure bij Hof Amsterdam ingezonden conclusie van repliek. Uit de uitspraak van Hof Amsterdam blijkt dat een op 20 juni 2018 door X ingediend processtuk aangemerkt is als conclusie van repliek. Hof Den Haag had voor dit stuk een half punt proceskostenvergoeding moeten toekennen. De Hoge Raad berekent de proceskostenvergoeding voor de procedure voor Hof Amsterdam opnieuw op basis van de actuele tarieven.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:6
Algemene wet bestuursrecht 6:5
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 8 februari