A houdt aandelen in belanghebbende, X bv. X bv verwerft IT-opdrachten en leent personeel in en uit. Bij het uitlenen zijn verder ook B bv en C bv betrokken. Naar aanleiding van een onderzoek stelt de inspecteur vast dat er sprake is geweest van winstoverheveling van X bv en B bv naar tussengeschakelde vennootschappen, die in Gibraltar zijn gevestigd. De inspecteur verhoogt daarom de winsten van X bv en B bv met aanzienlijke bedragen, en legt (navorderings)aanslagen dividendbelasting en VPB op aan X bv. X bv is het hier niet mee eens. Rechtbank Breda, Hof 's-Hertogenbosch en de Hoge Raad laten de aanslag in stand. De Hoge Raad verwijst de zaak uiteindelijk nog wel naar Hof Arnhem-Leeuwarden om te beslissen op het verzoek om vergoeding van immateriële schade.
Hof Arnhem-Leeuwarden stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met 117 maanden en twee dagen, en dat X in beginsel recht heeft op een vergoeding van € 10.000. Deze vergoeding moet volgens het hof echter worden gematigd omdat er sprake is van samenhang tussen de zaken van X bv, A en B bv. Deze zaken betreffen namelijk allemaal de IB- en VPB-aspecten van winstverschuivingen in internationaal verband. Het hof stelt de aan X toekomende vergoeding vervolgens vast op € 3400.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:73
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 16 januari