De Hoge Raad oordeelt dat het hof zijn weigering om de zitting uit te stellen onvoldoende heeft gemotiveerd. Zonder motivering valt niet in te zien waarom te weinig voortgang zou worden geboekt wanneer het uitstelverzoek zou worden ingewilligd.
X verantwoordt sinds 2009 een negatief ROW in verband met zijn organisatieadviesbureau dat is gericht op mediation in het kader van buurtbemiddeling. De inspecteur is van mening dat geen sprake is van een bron van inkomen en corrigeert de aangifte. X gaat in beroep. Op 20 mei 2020 verstuurt de griffier van Hof Den Haag een aangetekende uitnodiging voor de zitting van 12 juni 2020. Omdat deze uitnodiging retour komt, stuurt de griffier de uitnodiging op 10 juni 2020 nogmaals naar X. Deze keer ontvangt X de brief wel. Hij neemt daarop contact op met de griffier en zegt dat hij zich onvoldoende voor de zitting kan voorbereiden en daarom graag de zitting wil uitstellen. Het hof wijst het verzoek om uitstel af. Het hof acht de voortgang in de procedure belangrijker dan de omslachtige voorstellen en ideeën van X rond de te volgen procesgang. Er zou dan te weinig voortgang worden geboekt in deze, volgens het hof, als slepend te karakteriseren zaak.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof zijn weigering om de zitting uit te stellen onvoldoende heeft gemotiveerd. Zonder motivering valt niet in te zien waarom te weinig voortgang zou worden geboekt wanneer het uitstelverzoek zou worden ingewilligd. Ook is dan onduidelijk waarom de zaak als slepend is te karakteriseren. De Hoge Raad wijst er verder nog op dat het hof bij het vaststellen van een nieuwe datum niet gebonden is aan de voorstellen en ideeën van de indiener van het verzoek om uitstel van de zitting. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Amsterdam.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:56
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 20 september