X bv levert zorg en voert met name besnijdenissen uit. In verband met de besnijdenissen brengt X bv geen BTW in rekening. Naar aanleiding van een boekenonderzoek stelt de inspecteur dat de BTW-vrijstelling van art. 11 lid 1 onderdeel g onder 1 letter a Wet OB 1968 niet van toepassing is op besnijdenissen en legt hij een BTW-naheffingsaanslag op aan X bv. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat een besnijdenis geen gezondheidskundige verzorging van de mens is als bedoeld in de BTW-vrijstelling voor medische diensten. Volgens de rechtbank maakt X bv niet aannemelijk dat besnijdenissen in het algemeen met een therapeutisch doel worden uitgevoerd. De naheffingsaanslag blijft in stand. Hof Amsterdam oordeelt dat de bescherming van de gezondheid niet het voornaamste doel van de besnijdenissen is. Volgens het hof vormt een besnijdenis namelijk niet altijd een preventieve medische handeling en zijn de door X bv uitgevoerde besnijdenissen om religieus-culturele en hygiënische redenen ondergaan. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. X bv gaat in cassatie.
Advocaat-generaal Ettema concludeert dat het oordeel van het hof, dat de bescherming van de gezondheid niet het doel van de besnijdenissen is, maar een religieus-cultureel doel, feitelijk is. De BTW-vrijstelling voor medische diensten is dan niet van toepassing. Beantwoording van de vraag of een medische verrichting een therapeutisch doel dient, moet worden beantwoord aan de hand van de context waarin de medische handeling wordt verricht. Dit brengt mee dat de inspecteur en de rechter in voorkomende gevallen op basis van de feitelijke context tot het oordeel kunnen komen dat het voornaamste doel van een medische dienst niet therapeutisch is. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 11
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Rubriek: Omzetbelasting
Editie: 4 september
Informatiesoort: VN Vandaag