Belanghebbende, X bv, is onderdeel van een internationaal concern dat actief is in de IT. X bv vormt een f.e. voor de VPB met D bv, E bv en F bv. De aandelen in G AG, die door D bv worden gehouden, behoren niet tot de f.e. X bv verkrijgt de aandelen D bv in 2004 van haar topholding voor € 9,7 mln. De aandelen G AG zijn vanaf het moment van de verkrijging op de fiscale balans van D bv steeds gewaardeerd op de historische kostprijs van € 104,7 mln. Door de ‘internet bubble' zijn de aandelen echter sterk in waarde gedaald. D bv draagt in 2009 haar activa en passiva, binnen de f.e., met uitzondering van de aandelen G AG, over aan X bv. Het eigen vermogen van D bv bedraagt op dat moment € 119,1 mln. D bv wordt vervolgens ontvoegd uit de f.e. en korte tijd later geliquideerd. X bv ontvangt een liquidatie-uitkering van € 24,9 mln. In haar VPB-aangifte voor het boekjaar 2008/2009 geeft X bv een liquidatieverlies van € 94,2 mln aan. X bv gaat daarbij uit van een opgeofferd bedrag van € 119,1 mln minus de liquidatie-uitkering. De inspecteur is het daar niet mee eens. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het door X bv voor D bv opgeofferde bedrag moet worden vastgesteld op € 119,1, en het liquidatieverlies op € 94,2 mln. Vervolgens stelt de rechtbank echter vast dat het liquidatieverlies niet in aanmerking kan worden genomen bij het bepalen van de belastbare winst. De rechtbank overweegt daarbij dat het liquidatieverlies, op grond van art. 13 lid 4 Wet VPB 1969, slechts in aanmerking wordt genomen voor zover het verlies het bedrag van de waardedaling overtreft. Volgens de rechtbank is het echter onduidelijk of de waarde van G AG, zoals die tot uitdrukking komt in de liquidatie-uitkering aan X bv (€ 10,5 mln), dient te worden vergeleken met de fiscale boekwaarde ten tijde van de ontvoeging uit de f.e. (€ 104,7 mln), of met de werkelijke waarde op dat moment (ten hoogste € 10,5 mln). Aan de hand van ratio van art. 13 lid 4 Wet VPB 1969 stelt de rechtbank vast dat moet worden vergeleken met de fiscale boekwaarde ten tijde van de ontvoeging van D bv uit de f.e., zodat er sprake is van een waardedaling van de deelneming, en het liquidatieverlies niet in aanmerking kan worden genomen. De rechtbank handhaaft de aanslag.
Hof 's-Hertogenbosch is van oordeel dat X bv op basis van een grammaticale interpretatie van art. 13d Wet VPB 1969 in aanmerking komt voor een aftrekbaar liquidatieverlies van € 94,2 mln. Vervolgens merkt het hof op dat de tekst van de wet als uitgangspunt heeft te gelden, en dat er slechts plaats is voor een uitzondering op dat uitgangspunt wanneer de woorden van de wet niet duidelijk zijn dan wel tot een zodanig resultaat leiden dat dit onmogelijk is voorzien of gewild door de wetgever. Na een uitgebreide analyse stelt het hof uiteindelijk vast dat het door X bv beoogde aftrekbare liquidatieverlies dermate in strijd is met de sedert 27 april 1990 gerepareerde liquidatieverliesregeling, in het bijzonder met het sedertdien ingevoerde art. 13d lid 4 Wet VPB 1969, dat doel en strekking dienen te prevaleren boven een grammaticale interpretatie van de wettekst. Dit leidt er volgens het hof toe dat het (deelnemings)verlies dat is geleden met G AG van (€ 104,7 mln -/- € 10,5 =) € 94,2 uit het berekende liquidatieverlies dient te worden geëlimineerd, waarna geen liquidatieverlies meer resteert. Het hof roept de wetgever vervolgens op om de wettekst in overeenstemming te brengen met zijn wil. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 13d
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 11 november