Belanghebbende, X, heeft het recht van erfpacht op een perceel grond, met daarop onder andere een vrijstaande boerderij, een tot woning omgebouwde recreatiewoning, met achtergelegen schuren/garageboxen, aan- en toebehoren. In geschil zijn de aanslagen OZB en rioolheffing en de WOZ-beschikkingen voor de woning, de garagebox en de loods plus 3 garageboxen.
Hof Amsterdam oordeelt dat de heffingsambtenaar bij de objectafbakening terecht is uitgegaan van drie WOZ-objecten. De heffingsambtenaar maakt voldoende aannemelijk dat de op het perceel te onderscheiden objecten verschillende gebruikers hebben. Het hof verwerpt de stelling van X dat zijn meerderjarige dochter en haar echtgenoot, die de woning bewonen, moeten worden aangemerkt als leden van zijn huishouding. De dochter en haar echtgenoot zijn ‘andere gebruikers' in de zin van art. 1 onderdeel d Wet WOZ. Het hof oordeelt verder dat de waarden van de verschillende objecten niet te hoog zijn vastgesteld. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 2 maart