Belanghebbende, X, is financieel, juridisch en fiscaal specialist, met name op het gebied van het structureren, van koop en verkoop van ondernemingen. X woont in België en werkt samen met B. In het woonhuis van X bevindt zich in 2001 het toonderaandeel van het op de Britse Maagdeneilanden gevestigde A Ltd. A Ltd. houdt de aandelen in C nv, dat is gevestigd op de Nederlandse Antillen. De inspecteur verzoekt X, tevergeefs, om inlichtingen te verschaffen en bescheiden te overleggen over A Ltd. en C nv. De inspecteur is van mening dat X in Nederland belastbare inkomsten heeft genoten met behulp van een v.i. of een vaste vertegenwoordiger. De inspecteur legt daarom (onder andere) een IB-navorderingsaanslag 1996 op aan X. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de verlengde navorderingstermijn. Hof Den Haag oordeelt dat X de volledige beschikkingsmacht heeft behouden over het toonderaandeel in A Ltd. Verder is het hof van mening dat C nv slechts, als holding, voor het fiscale gezicht is tussengeplaatst om de boekwinst op een verkooptransactie buiten het zicht van de Nederlandse fiscus te brengen. Volgens het hof vervult C nv in werkelijkheid slechts een kassiersfunctie, en is X IB-ondernemer. X beschikt volgens het hof echter niet over een v.i in Nederland, maar drijft de onderneming wel met behulp van een vaste vertegenwoordiger, in de persoon van B. Volgens het hof heeft de inspecteur, mede in aanmerking genomen dat X onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven, voldoende voortvarend gehandeld. X gaat in cassatie. X stelt onder andere dat het Hof de voortvarendheid over een onjuiste periode heeft getoetst.
Advocaat-generaal Niessen concludeert dat het Hof de voortvarendheid over een onjuiste periode heeft getoetst. Hierdoor is het oordeel van het hof volgens de A-G onvoldoende gemotiveerd. De A-G gaat vervolgens nog uitgebreid in op de stelling van de staatssecretaris dat het Hof er ten onrechte vanuit is gegaan dat het EU-recht in dit geval van toepassing is. Volgens de A-G kan deze stelling niet tot cassatie leiden. Wel merkt de A-G nog op dat er eventueel aanleiding kan bestaan om prejudiciële vragen te stellen, over de mate waarin de EU-regels betreffende de verhoudingen tussen de Unie en de Landen en Gebieden Overzee (LGO) van toepassing zijn op een lidstaat en zijn eigen LGO. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep van X gegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 19 augustus