Belanghebbende, X, sluit begin 2005 een overeenkomst met G, een dochtervennootschap van een bank, waarbij G de grond rond en onder de woning van X zal kopen. G geeft tegelijkertijd een opstalrecht en een erfpachtrecht uit aan X. Vervolgens verleent X het recht van hypotheek op de woning aan F. Met de gelden die X daarmee genereert, lost hij onder andere zijn oude hypotheken en enkele andere schulden af. In zijn IB-aangifte voor het jaar 2005 brengt X een bedrag van € 140.228 aan periodieke betalingen aan erfpacht in aftrek. De inspecteur staat de aftrek echter niet toe. Hij stelt onder andere dat hetgeen X als erfpachtcanon heeft aangemerkt, fiscaalrechtelijk niet als een erfpachtcanon moet worden aangemerkt. Rechtbank 's-Gravenhage acht het aannemelijk dat belanghebbende met de overeenkomsten die hij met F en G heeft gesloten, heeft beoogd om niet-aftrekbare renten en aflossingen om te zetten in aftrekbare erfpachtcanons. Volgens de rechtbank moeten de erfpachtcanons worden aangemerkt als aflossingen en rentebetalingen. De rechtbank verlaagt het belastbare inkomen uit werk en woning conform de berekening van de inspecteur.
Hof Den Haag oordeelt dat X de erfpachtcanons niet in aftrek kan brengen. Het hof overweegt daarbij onder andere dat de situatie vóór en na de verrichte handelingen hetzelfde is: X bewoont dezelfde woning, alleen heeft hij een beperkter recht (recht van erfpacht). Verder acht het hof ook van belang dat G geen belang heeft bij de waardeontwikkeling van de grond. Ook overweegt het hof dat de overeenkomst met G qua economisch resultaat gelijk is aan een annuïteitenlening en dat de canons economisch gezien vergelijkbaar zijn met annuïteiten (welke een rente- en een aflossingsbestanddeel bevatten). Ten aanzien van de aftrekbaarheid van de canon blijkt volgens het hof uit de wetsgeschiedenis dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om datgene wat als canon wordt omschreven, voor zover daarin economisch gezien een aflossingsbestanddeel van een lening valt te onderkennen, aftrekbaar te maken. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. (Zie ook Hof Den Haag 16 april 2014, nr. 11/00331, V-N Vandaag 2014/1465 voor de beslissing van het hof over de vergoeding van immateriële schade.)
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.120