X is directeur en enig aandeelhouder van A bv. X maakt mede namens de bv bezwaar tegen (navorderings)aanslagen IB/PVV die aan hem en een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting die aan de bv is opgelegd. De inspecteur verklaart de bezwaren gegrond, kent X een kostenvergoeding toe van € 1.992 en een schadevergoeding van € 26.500 wegens het te laat beslissen op de bezwaren. X claimt in beroep een hogere schadevergoeding. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X aan art. 6 EVRM geen aanspraak op schadevergoeding kan ontlenen nu er weliswaar sprake is van een (te) lange behandelingsduur in bezwaar, maar het geschil daarna niet aan de rechter is voorgelegd.
Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt anders dan de rechtbank dat X wel (aanvullende) schadevergoeding kan claimen bij de belastingrechter voor de te lange duur van de bezwaarfase. Het hof legt uit dat het geschil in de fase van beroep nog niet was beëindigd, omdat partijen nog van mening verschilden over de hoogte van de bezwaarkostenvergoeding. Het hof kent X en A bv een aanvullende schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase, waardoor de schadevergoeding in totaal uitkomt op € 30.000.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:73
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 23 oktober