Belanghebbende, X bv, exploiteert in de gemeente Oosterhout een recreatiepark met 83 volgtijdige plaatsen en 440 vaste standplaatsen. De verordening toeristenbelasting 2014 biedt de mogelijkheid om het aantal overnachtingen voor vaste standplaatsen op forfaitaire wijze te bepalen. X bv maakt hier gebruik van. Uit een in 2015 gehouden onderzoek blijkt dat het aantal overnachtingen op vaste standplaatsen 30% afwijkt van dit forfait. De gemeente besluit daarop de verordening met ingang van 1 januari 2016 aan te passen. De heffingsambtenaar komt X bv tegemoet door de aanslag 2014 te verminderen op basis van het lagere aantal overnachtingen zoals dat blijkt uit het onderzoek. X bv stelt in beroep en hoger beroep dat de verordening jegens haar onverbindend is omdat de forfaitaire berekeningswijze van de gemeente niet deugt.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het forfaitair vastgestelde tarief van de gemeente Oosterhout voor vaste standplaatsen in 2014 in strijd is met art. 224 Gemeentewet. Vaststaat dat de gemiddelde verblijfsduur van niet in de gemeente wonende personen op deze standplaatsen met ongeveer 30% afwijkt van het forfaitaire gemiddelde. Dit is een aanzienlijke afwijking als bedoeld in HR 6 november 1996, nr. 31.254, BNB 1997/9. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat het forfaitair in aanmerking te nemen gemiddelde niet leidt tot een alleszins redelijke schatting van de werkelijke gemiddelde verblijfsduur. De verordening is in zoverre jegens X bv onverbindend. Het hof wijkt hiermee af van de rechtbank, die onverbindendverklaring achterwege liet omdat X bv ook de keuze had om de heffing te baseren op het werkelijk aantal overnachtingen. Het hof vermindert de aanslag van € 45.715,40 naar € 7158,75.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 21 november