Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur de aan de v.i. toe te rekenen winst terecht op 50% van de aan X toekomende rente op de lening aan L bv heeft vastgesteld. Het hof vermindert de aanslagen.

Belanghebbende, X, is financieel, juridisch en fiscaal specialist, met name op het gebied van het structureren, van koop en verkoop van ondernemingen. X woont in België en werkt samen met B, die in Nederland woont. In het woonhuis van X bevindt zich tot 2001 het toonderaandeel van het op de Britse Maagdeneilanden gevestigde A Ltd. A Ltd. houdt de aandelen in C nv, dat is gevestigd op de (toenmalige) Nederlandse Antillen. Verder houdt X aandelen in L bv. L bv verwerft in 2003 de aandelen K bv. L bv financiert de aankoop met een lening. Ook huurt K bv een pand van B en zijn echtgenote. De inspecteur verzoekt X, tevergeefs, om inlichtingen te verschaffen en bescheiden te overleggen over A Ltd. en C nv. Volgens de inspecteur heeft X namelijk, met transacties via A Ltd. en C nv, in Nederland belastbare inkomsten genoten. Hierbij gaat de inspecteur er vanuit dat B een vaste vertegenwoordiger is. De inspecteur legt daarom IB-(navorderings)aanslagen 2001 - 2006 op aan X. De winst wordt daarbij volledig aan Nederland toegerekend. Hof Den Haag oordeelt dat X, met behulp van een vaste vertegenwoordiger, in de persoon van B, een IB-onderneming in Nederland drijft. Vervolgens stelt het hof vast dat de inspecteur terecht de volledige door X genoten winst aan Nederland heeft toegerekend. X gaat in cassatie. De Hoge Raad (V-N 2017/25.18.1) oordeelt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door X gerealiseerde winst volledig aan Nederland moet worden toegerekend. Vervolgens stelt de Hoge Raad vast dat dit gevolgen heeft voor de in de jaren 2003 tot en met 2006 door K bv betaalde huur en de door K bv en L bv betaalde rente en verwijst hij de zaak naar Hof Amsterdam. Na verwijzing is nog in geschil of een te hoog bedrag aan door L bv betaalde rente is toegerekend aan Nederlandse v.i. van X, in de vorm van een vaste vertegenwoordiger. Tijdens de zitting voor het hof neemt de inspecteur het standpunt in dat de aan de vaste inrichting toe te rekenen winst moet worden berekend op 50% van de door X behaalde winst uit onderneming.

Hof Amsterdam oordeelt dat de aan L bv verstrekte geldlening onder zodanige voorwaarden en omstandigheden is verstrekt, dat de in verband daarmee ontstane schuldvordering wezenlijk is verbonden met de v.i. Vervolgens stelt het hof vast dat bij het vaststellen van de door X genoten winst nog wel rekening moet worden gehouden met de aan B toekomende beloning. Ook is het hof van mening dat dit betekent dat de inspecteur zich op het standpunt mag stellen dat de aan de v.i. toe te rekenen winst per saldo 50% van de aan X toekomende rente op de lening aan L bv heeft bedragen. Het hof vermindert de aanslagen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen 11

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen 7

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen 6

Wet inkomstenbelasting 2001 7.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Internationaal belastingrecht

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 12 oktober

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen