De Hoge Raad oordeelt dat Hof ’s-Hertogenbosch ten onrechte voor de bezwaar- en beroepsprocedure na verwijzing de redelijke termijn heeft verlengd met één jaar.
X vecht in cassatie onder meer aan de beslissing van Hof ’s-Hertogenbosch over de immateriële schadevergoeding (ISV).
De Hoge Raad oordeelt dat Hof ’s-Hertogenbosch ten onrechte voor de bezwaar- en beroepsprocedure na verwijzing de redelijke termijn heeft verlengd met één jaar. Als de bestuursrechter de zaak terugwijst naar de inspecteur om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen, start voor het vaststellen van de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg niet een nieuwe behandelingsfase. In zulke zaken geldt als uitgangspunt dat de berechting in eerste aanleg niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden als het totale tijdsverloop van de bezwaar- en beroepsfase, dat is de optelsom van het tijdsverloop van de bezwaar- en beroepsfase vóór terugwijzing en van de bezwaar- en beroepsfase na terugwijzing, langer heeft geduurd dan twee jaren. Daarbij geldt dat de duur van de hervatte berechting in eerste aanleg aanvangt op de dag nadat de terugwijzingsuitspraak is gedaan (vgl. HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1818, V-N 2019/57.18, r.o. 3.2). Het oordeel van het hof getuigt dus van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad stelt X op dit punt in het gelijk en stelt de ISV vast op € 4.000. De overige middelen van X verwerpt de Hoge Raad onder verwijzing naar art. 81 RO.
Lees ook het thema Bezwaar: het gesloten stelsel van rechtsbescherming.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 12 september