Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de boeten verminderd moeten worden naar 64% in verband met undue delay en vanwege het feit dat de aanslagen met omkering van de bewijslast tot stand zijn gekomen.

Aan belanghebbende, X, zijn navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1991 t/m 1997 opgelegd met verhogingen. Dit in verband met verzwegen buitenlandse bankrekeningen. Na de eerste cassatieprocedure (HR 2 december 2011, nr. 10/04998, V-N 2012/8.29.6) besluit Hof Den Haag  de verhogingen kwijt te schelden en de boetebeschikkingen te vernietigen. De Hoge Raad oordeelt in cassatie dat het hof  de verwijzingsopdracht onjuist dan wel te beperkt heeft uitgelegd. Met de algemene overwegingen in het verwijzingsarrest over het vermoeden van onschuld is geen oordeel gegeven over de waardering van de bewijsmiddelen in het onderhavige geval. Uit het verwijzingsarrest kan dan ook niet worden afgeleid dat de inspecteur tekortgeschoten is in het door hem te leveren bewijs, waarvan het hof bij zijn oordeel is uitgegaan. De uitspraak van het Hof geeft wat betreft de beoordeling van de onderscheiden boeten voorts blijk van miskenning van hetgeen is overwogen in BNB 2013/207.

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de boeten verminderd moeten worden naar 64%. Het hof acht een boete van 100% in beginsel gerechtvaardigd, maar oordeelt dat een vermindering met 20% moet plaatsvinden ter compensatie van de omstandigheid dat de aanslagen met omkering van de bewijslast tot stand zijn gekomen en dat daarmee het risico bestaat dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld. Daarnaast past het hof nog een matiging van 20% naar 64% toe wegens undue delay.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e en 67e

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Editie: 22 januari

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen