Belanghebbende, X, verkrijgt eind 2009 voor € 40.000 aandelen in A bv, een OG-bv. In de aangifte voor de overdrachtsbelasting neemt de notaris het bedrag van € 40.000 op. De inspecteur maakt X er tijdens een telefoongesprek op attent dat niet de verkrijgingsprijs, maar de waarde van de onroerende zaken, de heffingsgrondslag voor de overdrachtsbelasting is. Omdat X zich met succes beroept op een tot 1 januari 2010 van kracht zijnde vrijstelling overdrachtsbelasting, legt de inspecteur geen naheffingsaanslag op. Eind 2010 verkrijgt X voor € 20.000 de resterende aandelen A bv. De notaris neemt het bedrag van € 20.000 op in de aangifte overdrachtsbelasting, terwijl de waarde van de onroerende zaken circa € 2 mln. bedraagt. De inspecteur legt nu wel een naheffingsaanslag op, met een boete van 25%. X is het niet eens met de boete.
Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat X had moeten begrijpen dat bij de heffing van overdrachtsbelasting, bij transacties in een OG-lichaam, de waarde van de onroerende zaak als heffingsgrondslag fungeert. Verder acht het hof van belang dat bij de eerste verkrijging een vrijstelling van toepassing was en dat X daarom niet veel aandacht aan de uitlatingen van de inspecteur had geschonken. Verder merkt het hof nog op dat het op de weg van de inspecteur had gelegen om hetgeen in het telefoongesprek aan de orde was gekomen, schriftelijk te bevestigen. Het hof vernietigt de boete.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67f
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 25 februari