De Hoge Raad oordeelt dat het hof te streng was bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de boetebeschikkingen.
X maakt bezwaar tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting met boeten. Rechtbank Den Haag oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat hij tijdig (naar eigen zeggen op 29 juli 2015) tegen de aanslagen bezwaar heeft gemaakt en dat de inspecteur niet heeft bewezen dat X niet tijdig tegen de boeten bezwaar heeft gemaakt. Hof Den Haag corrigeert het oordeel van de rechtbank voor de boeten, omdat van de inspecteur geen bewijs kan worden verlangd dat onmogelijk is te leveren.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof te streng was bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de boetebeschikkingen. X heeft tegen de boetebeschikkingen bezwaar gemaakt vóór 1 augustus 2019. Dan blijven de bewijsregels van toepassing die de Hoge Raad tot 5 juli 2019 hanteerde voor de beoordeling van de tijdigheid (HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102, V-N 2019/33.19). Volgens die oude bewijsregels hoefde de belanghebbende slechts te stellen dat hij een bezwaarschrift tegen een boete tijdig ter post heeft bezorgd. De niet-ontvankelijkheid kan dan slechts worden uitgesproken indien de onjuistheid van een dergelijke stelling is bewezen, dat wil zeggen dat buiten redelijke twijfel is dat die stelling van de belanghebbende onjuist is. Onzekerheid omtrent de juistheid van die stelling mag namelijk volgens de hier toepasselijke oude bewijsregels niet voor risico van de belanghebbende worden gebracht. Het hof heeft dit miskend. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X gegrond en verwijst de zaak naar Hof Amsterdam. Dat hof moet beoordelen of de boeten nog verder verminderd moeten worden.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 8 november