X bewoont met zijn vrouw en zonen een pand dat hij huurt. Via onderverhuur stelt X twee appartementen in het pand ter beschikking aan zijn zonen. X stelt dat de zonen kostgangers zijn en neemt een bedrag van circa € 25.000 aan negatief ROW op in zijn IB-aangifte 2008. De inspecteur is echter van mening dat er geen sprake is van een bron van inkomen, en corrigeert de ROW-post. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat, zo er al sprake is van een bron van inkomen, X niet aannemelijk maakt dat hij voor een bedrag van € 26.300 aan kosten heeft gemaakt. De aanslagen blijven in stand. De Hoge Raad (12 augustus 2016, nr. 16/00004) doet het beroep in cassatie van X af onder verwijzing naar art. 81 Wet RO. X verzoekt in 2018 om herziening. Hof 's-Hertogenbosch wijst het verzoek om herziening van X af. Volgens het hof konden de feiten waar X zijn verzoek op baseert namelijk redelijkerwijs bekend zijn vóór de uitspraak van het hof van 19 november 2015. In 2019 verzoekt X nogmaals om herziening. Hij beroept zich daarbij op een opmerking van de inspecteur in diens verweerschrift bij de eerste herziening. Verder beroept hij zich op het vertrouwensbeginsel.
Hof 's-Hertogenbosch wijst ook het tweede verzoek van X om herziening af. Volgens het hof konden de feiten waar X zijn verzoek op baseert namelijk redelijkerwijs bekend zijn vóór de uitspraak van het hof van 19 november 2015. De opmerking van de inspecteur in zijn verweerschrift is geen nieuw feit. Verder ziet het hof ook niet in waarom X zijn standpunt over het vertrouwensbeginsel niet al eerder had kunnen innemen.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:119
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 9 februari