De Hoge Raad acht het buiten redelijke twijfel dat zijn uitleg van art. 11 lid 3 onderdeel b Wet OB 1968 in overeenstemming is met de mogelijkheid die de BTW-richtlijn aan de lidstaten biedt om de voorwaarden te bepalen voor de toepassing van het criterium van de ‘eerste ingebruikneming’ op de verbouwing van oude gebouwen.

X BV verkrijgt in 2018 de aandelen in Y BV, een onroerendezaakrechtspersoon. Tot de activa van Y BV behoort een kantoorpand waarvan Y BV het recht van erfpacht op de grond met daarop het pand heeft verkregen voor € 6,5 mln. In 2016 - 2017 wordt het pand verbouwd voor € 25,2 mln. en vanaf juni 2017 is het pand gefaseerd opgeleverd en door de in totaal 9 à 10 huurders in gebruik genomen. In geschil is of ter zake van de verkrijging overdrachtsbelasting is verschuldigd. Volgens X BV is de samenloopvrijstelling (art. 15 lid 1 onderdeel a WBR) van toepassing omdat het pand in wezen nieuw is gebouwd. De levering van het pand zou dan aan BTW-heffing zijn onderworpen. Hof Amsterdam oordeelt, in navolging van Rechtbank Noord-Holland, dat alleen wijzigingen in de bouwkundige constructie de conclusie kunnen rechtvaardigen dat een verbouwing zo ingrijpend is geweest dat daardoor in wezen een nieuw gebouw is ontstaan. De samenloopvrijstelling is niet van toepassing. X BV gaat in cassatie en beroept zich op het Promo 54 SA-arrest van het Hof van Justitie EU (9 maart 2023, C-239/22, V-N 2023/13.14). Volgens X BV moet elke ingrijpende verbouwing van een bestaand gebouw voor de BTW-heffing worden gelijkgesteld met een nieuw gebouw.

De Hoge Raad acht het buiten redelijke twijfel dat zijn uitleg van art. 11 lid 3 onderdeel b Wet OB 1968 in overeenstemming is met de mogelijkheid die de BTW-richtlijn aan de lidstaten biedt om de voorwaarden te bepalen voor de toepassing van het criterium van de ‘eerste ingebruikneming’ op de verbouwing van oude gebouwen. De Hoge Raad overweegt daarbij dat met deze uitleg van art. 11 lid 3 onderdeel b Wet OB 1968 de in het Promo 54 SA-arrest bedoelde draagwijdte van het begrip verbouwing, zoals omlijnd door het het Hof van Justitie EU, in acht wordt genomen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 11

Wet op belastingen van rechtsverkeer 15

Wet op belastingen van rechtsverkeer 4

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Omzetbelasting, Belastingen van rechtsverkeer

Editie: 3 februari

Informatiesoort: VN Vandaag

Focus: Focus

168

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen