De Hoge Raad ziet af van beantwoording van de prejudiciële vragen over de BTW-aftrek bij de mining van bitcoins. Nu er geen regels bestaan voor het antwoord op de vraag of recht op BTW-aftrek bestaat, mag een partij alles wat haar ter beschikking staat aandragen als bewijsmiddel.
X vof houdt zich bezig met de mining van bitcoins. Voor het minen stelt X vof computerrekenkracht beschikbaar. Met de inspecteur ontstaat een geschil van mening over de aftrek van BTW. Volgens X kan zij, onder verwijzing naar algemene statistische gegevens waaruit volgt dat 98% van de handel in bitcoins buiten de EU plaatsvindt, 98% van de BTW in aftrek brengen. Zij merkt daarbij op dat het voor haar niet redelijkerwijs mogelijk is om concreet bewijs te leveren over de locatie van de afnemers van de mining-activiteiten. De inspecteur is echter van mening dat de statistische gegevens onvoldoende basis vormen om aannemelijk te achten dat de afnemers buiten de EU zijn gevestigd. Verder merkt hij op dat de mining-activiteiten van X vof niet hetzelfde zijn als de handel in bitcoins. De rechtbank stelt prejudiciële vragen aan de Hoge Raad (V-N 2020/43.13).
De Hoge Raad ziet af van beantwoording van de prejudiciële vragen. De vragen lenen zich namelijk niet voor beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing. De Hoge Raad wijst er daarbij op dat het EU-recht geen regels kent over de wijze waarop kan of moet worden bewezen dat is voldaan aan de voorwaarde voor het uitoefenen van het recht op BTW-aftrek. Ook het Nederlandse fiscale (proces)recht kent geen bijzondere bewijsregels of bewijsstandaarden aan de hand waarvan kan of moet worden bewezen dat de ontvanger van de dienst buiten de EU is gevestigd. Er is dan geen reden om af te wijken van het uitgangspunt dat een partij alles wat haar ter beschikking staat, mag aandragen als bewijsmiddel.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 1 maart
Carrousel: Carrousel