De Hoge Raad antwoordt op de prejudiciële vraag van Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat voor een persoon die slechts gedurende een deel van het jaar binnenlands belastingplichtig is en de rest van het jaar in het geheel niet belastingplichtig is in Nederland, het IB- en premiedeel van de arbeidskorting en de IACK, en het premiedeel van de algemene heffingskorting, ook onder de vanaf 2019 geldende wettelijke regeling, uitsluitend moeten worden berekend op basis van het arbeidsinkomen respectievelijk het belastbare inkomen uit werk en woning dat is genoten in de periode van de binnenlandse belastingplicht.

X woont tot 31 juli 2020 in Nederland (de binnenlandse periode) en de rest van het jaar in Brazilië (de buitenlandse periode). In beide perioden ontvangt zij belast loon uit dienstbetrekking. Voor de binnenlandse periode is dit € 29.972 en voor de buitenlandse periode € 21.597. In geschil zijn haar heffingskortingen van 2020. Er is een algemene heffingskorting verleend van € 562, een arbeidskorting van € 1954 en een inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) van € 1994. Voor het IB-deel en het premiedeel is steeds uitgegaan van haar wereldinkomen (€ 51.569). Volgens X mag het buitenlandse loon niet meetellen, omdat dit leidt tot lagere kortingen en zodoende tot een indirecte heffing over dat loon, wat onder meer in strijd is met het belastingverdrag tussen Nederland en Brazilië. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt een prejudiciële vraag over de begrippen ‘het arbeidsinkomen’ en ‘het belastbare inkomen uit werk en woning’ in de context van de heffingskortingen. Hoe moet het IB-deel en het premiedeel van de arbeidskorting, de IACK en het premiedeel van de algemene heffingskorting worden berekend als een persoon slechts een deel van het jaar belastingplichtig is in Nederland en in de niet-Nederlandse periode niet-Nederlands inkomen heeft genoten?

De Hoge Raad antwoordt op de prejudiciële vraag van Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat voor een persoon die slechts gedurende een deel van het jaar binnenlands belastingplichtig is en de rest van het jaar in het geheel niet belastingplichtig is in Nederland, het IB- en premiedeel van de arbeidskorting en de IACK, en het premiedeel van de algemene heffingskorting, ook onder de vanaf 2019 geldende wettelijke regeling, uitsluitend moeten worden berekend op basis van het arbeidsinkomen respectievelijk het belastbare inkomen uit werk en woning dat is genoten in de periode van de binnenlandse belastingplicht.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat op grond van de in 2020 geldende wettelijke regeling het IB-deel van de algemene heffingskorting voor belastingplichtigen die (anders dan door overlijden) niet gedurende het gehele kalenderjaar binnenlandse belastingplichtige of kwalificerende buitenlandse belastingplichtige (art. 7.8 Wet IB 2001) tijdsevenredig moet worden verminderd naar rato van de periode waarin gedurende het kalenderjaar geen sprake is geweest van belastingplicht. Ook het premiedeel van alle hier aan de orde zijnde heffingskortingen moet tijdsevenredig worden verminderd, en wel naar rato van de periode waarin gedurende het kalenderjaar (anders dan door overlijden) geen sprake is geweest van premieplicht.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Regeling Wfsv 2.6a

Wet inkomstenbelasting 2001 8.14a

Wet inkomstenbelasting 2001 8.11

Wet inkomstenbelasting 2001 8.10

Wet inkomstenbelasting 2001 8.1

Wet inkomstenbelasting 2001 7.2

Wet inkomstenbelasting 2001 2.7

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 18 november

Informatiesoort: VN Vandaag

275

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen