De Hoge Raad oordeelt dat het verzoek van X tot wraking van de leden van de wrakingskamer niet aan de wettelijke eisen voldoet en dus buiten behandeling wordt gelaten.

X stelt cassatieberoep in bij de Hoge Raad (22/01582). Na de aankondiging van de raadsheren die arrest zullen wijzen, dient X een wrakingsverzoek in, dat op 7 juli 2023 wordt afgewezen. Als de Hoge Raad vervolgens opnieuw melding doet van dezelfde raadsheren die arrest gaan wijzen in de zaak 22/01582, dient X opnieuw een wrakingsverzoek in. Ook in de wrakingszaak (23/03259) besluit X vervolgens de raadsheren te wraken. Die zaak krijgt het onderhavige procedurenummer 23/03714.

De Hoge Raad oordeelt dat het verzoek van X tot wraking van de leden van de wrakingskamer niet aan de wettelijke eisen voldoet en dus buiten behandeling wordt gelaten. De motivering van het wrakingsverzoek bevat geen feiten of omstandigheden die kunnen meebrengen dat de rechterlijke onpartijdigheid bij de behandeling van het (eerste) wrakingsverzoek schade zou kunnen lijden of daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat. Het verzoek voldoet daarmee niet aan de motiveringseis en kan dus niet worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van art. 8:15 Awb. Om die reden zal de Hoge Raad het verzoek buiten behandeling laten. Omdat X misbruik maakt van het middel van wraking bepaalt de Hoge Raad dat een volgend wrakingsverzoek van X in de zaken 22/01582 en 23/03259 niet in behandeling wordt genomen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:18

Algemene wet bestuursrecht 8:15

Algemene wet bestuursrecht 8:14

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 20 november

Informatiesoort: VN Vandaag

159

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen