Belanghebbende, X, is een ondernemer voor de omzetbelasting. X laat een kantoorpand bouwen dat hij een aantal jaren vrijgesteld van omzetbelasting verhuurt. Volgend op die periode staat het pand, nog gedurende de herzieningsperiode, een aantal jaren leeg. Enige jaren later wordt het pand weer verhuurd, ditmaal belast met omzetbelasting. In geschil is of X voor het herzieningsjaar 2010, waarin het pand leeg staat, terecht aanspraak maakt op aftrek/teruggaaf wegens herziening van 1/10e deel van de bij ingebruikneming van het pand verschuldigde omzetbelasting (herziening initiële aftrek), die destijds vanwege het vrijgestelde gebruik van het pand niet voor aftrek in aanmerking is gekomen. Rechtbank Arnhem beantwoordt deze vraag bevestigend. De Hoge Raad stemt in met het oordeel van Rechtbank Arnhem dat X voor het herzieningsjaar recht heeft op aftrek/teruggaaf van 1/10e deel van de bij de ingebruikneming van het kantoorpand verschuldigde omzetbelasting. De Hoge Raad merkt op dat de vrijgestelde verhuur van het pand is beëindigd en dat het pand niet aansluitend is verhuurd noch anderszins voor bedrijfsdoeleinden in gebruik geweest, terwijl het wel bestemd was om voor bedrijfsdoeleinden te worden gebruikt. Verder ligt in het feitencomplex besloten dat X niet het voornemen had het pand in de toekomst voor niet-belaste handelingen te gebruiken. Onder deze omstandigheden moet, naar redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar is, ervan worden uitgegaan dat vanaf het tijdstip van de beëindiging van de verhuur sprake is van (voorgenomen) gebruik voor belaste handelingen. De Hoge Raad trekt de parallel met niet-gebruik voorafgaande aan de eerste ingebruikneming. Het voorgaande brengt mee dat de beëindiging van de vrijgestelde verhuur een omstandigheid is die leidt tot de wijziging van het recht op aftrek in de zin van de artikelen 184 en 187 lid 2 tweede alinea van BTW-richtlijn 2006 en mitsdien tot herziening van de aftrek bedoeld in art. 13 lid 2 Uitvoeringsbeschikking.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15-1