De Hoge Raad stelt de wrakingsverzoeken van X gericht tegen de leden van de wrakingskamer van de Hoge Raad buiten behandeling wegens misbruik van recht.

X stelt bij de belastingkamer van de Hoge Raad in twee zaken cassatieberoep in (nummers 19/03644 en 19/03669). Als de Hoge Raad negatief beslist op zijn verzoek de zaak aan te houden, besluit X een wrakingsverzoek in te dienen. Vervolgens besluit X ook de leden van de wrakingskamer te wraken (opnieuw) vanwege onenigheid over een verzoek tot aanhouding.

De Hoge Raad stelt de wrakingsverzoeken van X gericht tegen de leden van de wrakingskamer van de Hoge Raad buiten behandeling wegens misbruik van recht. Er is hier sprake van een opeenstapeling van wrakingsverzoeken doordat eerst de zittingsrechter en vervolgens de wrakingskamer wordt gewraakt. In zulke gevallen kan de wrakingskamer ingeval van evident misbruik van het recht tot wraking besluiten het verzoek buiten behandeling te stellen, mede ter voorkoming van ongerechtvaardigd oponthoud. Art. 8:18 lid 1 Awb (waarin is bepaald dat een wrakingsverzoek zo spoedig mogelijk ter zitting wordt behandeld door een onafhankelijke meervoudige kamer) staat daarin niet in de weg omdat dit voorschrift alleen betrekking heeft op ‘echte’ wrakingsverzoeken en daarvan is hier geen sprake. De wrakingsgronden van X hebben geen betrekking op de rechters maar op een procedure beslissing om de zaak niet aan te houden en een opmerking van de griffier in een aan X gerichte brief. De Hoge Raad bepaalt dat een volgend verzoek om wraking voor de wrakingszaken 20/00520 en 20/00521 niet in behandeling zal worden genomen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:18

Algemene wet bestuursrecht 8:1

Algemene wet bestuursrecht 8:15

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 25 november

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen