Na de conclusie van A-G Wattel (V-N 2018/55.10) over dividendbelasting voor buitenlandse beleggers trekt de Hoge Raad zijn verzoek om een prejudiciële beslissing in de zaak BNB 2017/87 in.

De vragen die de Hoge Raad in deze zaak heeft gesteld lijken met het arrest in Fidelity Funds (V-N 2018/35.13) te zijn beantwoord. Hetzelfde geldt voor de eerste prejudiciële vraag in de zaak BNB 2017/86. Dat geldt niet voor de tweede en derde prejudiciële vraag die de Hoge Raad heeft gesteld in deze zaak. Deze vragen zijn niet (volledig) beantwoord met het arrest Fidelity Funds. De Hoge Raad heeft deze vragen daarom gehandhaafd.

De Hoge Raad stelde deze prejudiciële vragen naar aanleiding van prejudiciële vragen die de Rechtbank Zeeland-West-Brabant aan de Hoge Raad heeft voorgelegd (V-N 2016/43.13 en V-N 2016/43.14). De vragen stellen aan de orde of de vrijheid van kapitaal (art. 63 VWEU) meebrengt dat, en zo ja onder welke voorwaarden, een buitenlands beleggingsfonds – op gelijke voet als een fiscale beleggingsinstelling in de zin van art. 28 Wet VPB 1969 – recht heeft op teruggave van de ten laste van deze instelling ingehouden dividendbelasting. Deze zaken zijn door het Hof van Justitie geregistreerd onder nummer C-156/17 en C-157/17.

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Dividendbelasting

Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën

Editie: 5 december

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen