De Hoge Raad oordeelt dat het arrest van 8 maart 2019, nr. 18/02980, V-N Vandaag 2019/579 moet vervallen. Er is namelijk niet beslist op het, tijdig ingediende, wrakingsverzoek van X.
Belanghebbende, X, woont in België en werkt in dienstbetrekking bij A in Nederland als redactrice voor een tijdschrift. X is van mening dat zij niet belastingplichtig is in Nederland, en bestrijdt de voorlopige aanslag IB voor het jaar 2008 tot aan de Hoge Raad (22 mei 2015, nr. 14/05551). De Hoge Raad stelt X in het ongelijk. X komt ook op tegen de definitieve IB-aanslagen voor de jaren 2008 en 2010. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de dienstbetrekking geheel in Nederland is vervuld. Over de bewijslast merkt het hof nog op dat de inspecteur aannemelijk maakt dat de dienstbetrekking in Nederland is uitgeoefend. Uit de arbeidsovereenkomst blijkt namelijk dat X in dienst was van een in Nederland gevestigde werkgever die op haar loon LB inhield. X gaat in cassatie. In haar verzoekschrift van 28 februari 2019 verzoekt X tot wraking van raadsheer Cools. Vervolgens wijst de Hoge Raad op 8 maart 2019 arrest, onder toepassing van art. 81 lid 1 Wet RO.
De Hoge Raad oordeelt dat het arrest van 8 maart 2019, nr. 18/02980, V-N Vandaag 2019/579 moet vervallen. De Hoge Raad stelt namelijk vast dat niet is beslist op het, tijdig ingediende, wrakingsverzoek van X. Vervolgens bepaalt de Hoge Raad dat het geding wordt aangehouden totdat de Vierde Kamer van de Hoge Raad op het verzoek tot wraking heeft beslist.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:15
Wet inkomstenbelasting 2001 7.2