De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van X tegen de tussenuitspraak van de geheimhoudingskamer van Hof Arnhem-Leeuwarden niet-ontvankelijk. Deze tussenuitspraak is namelijk niet een uitspraak waartegen beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Naar aanleiding van een tip, dat X helemaal niet naar Zwitserland is geëmigreerd, legt de inspecteur een IB-navorderingsaanslag 2011 op aan X. Hangende de beroepsprocedure overlegt de inspecteur stukken en doet daarbij een beroep op (gedeeltelijke) geheimhouding. De geheimhoudingskamer van Rechtbank Gelderland oordeelt dat de beperking van de kennisneming van de stukken en daarmee de geheimhouding van de identiteit van de tipgever en een derde die op initiatief van de inspecteur is benaderd gerechtvaardigd is. De rechtbank verklaart het beroep vervolgens ongegrond. De inspecteur weigert ook in hoger beroep de (niet-geschoonde) stukken te overleggen en de identiteit van de tipgever en de derde te openbaren. De geheimhoudingskamer van Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur de identiteit van de tipgever en de derde niet hoeft te openbaren. De inbreuk op de privacy van de tipgever en de derde weegt aanzienlijk zwaarder dan het verdedigingsbelang van X bij kennisneming van de identiteit van deze personen en de door de derde overgelegde stukken. De door de inspecteur aangebrachte beperking van de kennisneming van de stukken is gerechtvaardigd. Het hof stelt X in de gelegenheid om het hof te berichten of zij erin toestemt dat het hof uitspraak doet mede op basis van de stukken waarvoor de beperkte kennisneming gerechtvaardigd is en wijst er op dat tegen tussenbeslissingen slechts kan worden opgekomen tegelijkertijd met het beroep in cassatie tegen de einduitspraak. X wacht deze beslissing niet af en gaat in cassatie tegen de beslissing van de geheimhoudingskamer. Volgens X is de geheimhoudingskamer namelijk buiten het toepassingsgebied getreden van het beroep op geheimhouding en zijn ook inhoudelijke stellingen al beoordeeld. X beroept zich daarbij op het arrest van de Hoge Raad van 22 januari 1999 (nr. R98091, NJ 1999/243).
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van X tegen de tussenuitspraak van de geheimhoudingskamer van Hof Arnhem-Leeuwarden niet-ontvankelijk. Deze tussenuitspraak is namelijk niet een uitspraak waartegen op grond van art. 28 lid 1 onderdeel a AWR beroep in cassatie kan worden ingesteld. De Hoge Raad verwerpt hierbij het beroep van X op het arrest van 22 januari 1999, omdat tegen een op grond van art. 8:29 lid 3 Awb door een hof genomen beslissing een hogere voorziening open staat (art. 28 lid 5 AWR). Dat het hof dan eerst een einduitspraak moet doen, is niet van belang.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 28
Algemene wet bestuursrecht 8:29
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 25 april