Aan belanghebbende, X, is een aanslag IB/PVV 2008 opgelegd. Na bezwaar, beroep en hoger beroep wijst de Hoge Raad zijn klachten af met toepassing van art. 81 Wet RO (HR 18 april 2014, nr. 13/04524, ECLI:NL:HR:2014:933). X verzoekt vervolgens om herziening van dat arrest. Dit herzieningsverzoek is op 8 juli 2016 onder verwijzing naar art. 80a Wet RO niet-ontvankelijk verklaard (HR 8 juli 2016, nr. 16/01776, ECLI:NL:HR:2016:1419). Daarop dient X op 12 juli 2016 opnieuw een verzoek om herziening van het arrest van 2014 in. Als de griffier van de Hoge Raad meedeelt dat toepassing van art. 80a Wet RO wordt overwogen, besluit advocaat-generaal Niessen conclusie te nemen over de toepassing van art. 80a Wet RO. In zijn conclusie onderzoekt de A-G niet alleen de gegrondheid van belanghebbendes verzoek om herziening, maar rapporteert hij tevens over de achtergrond, totstandkoming en fiscaalrechtelijke toepassing van art. 80a Wet RO (V-N 2017/20.15). De A-G geeft de Hoge Raad in overweging om bij art. 80a-arresten een inhoudelijk meer toegespitste standaardoverweging op te nemen in gevallen waarin dit mogelijk is zonder de beoogde efficiencyvoordelen van art. 80a Wet RO te verspelen.
De Hoge Raad volgt niet de suggestie van advocaat-generaal IJzerman om bij toepassing van art. 80a Wet RO standaardoverwegingen aan het arrest toe te voegen. Het gebruik van nadere standaardoverwegingen vermindert het effect dat met art. 80a Wet RO is beoogd voor de werklast van de Hoge Raad zonder dat de rechtseenheid of rechtsontwikkeling daarmee gediend is. Ook het extra inzicht dat aan de individuele belanghebbende wordt verschaft, is volgens de Hoge Raad beperkt. De Hoge Raad verklaart het verzoek van X tot herziening niet-ontvankelijk met toepassing van art. 80a Wet RO.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:119