Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de heffingsambtenaar door de onjuiste rechtsmiddelverwijzing op het verkeerde been gezet, waardoor hij namens het college van B&W beroep in cassatie heeft ingesteld. Het is aannemelijk dat hij bij een juiste rechtsmiddelverwijzing zelf tijdig hoger beroep had ingesteld.

X is (mede)eigenaar van twee woningen in de gemeente Eindhoven. X ontvangt van de gemeente de WOZ-beschikkingen van 2020 en op hetzelfde biljet zijn de aanslagen OZB en rioolheffing van dat jaar bekendgemaakt. Een gemachtigde maakt namens X bezwaar tegen de aanslag. De heffingsambtenaar maant X meermalen om het bezwaar te motiveren. X verschijnt ook niet op de hoorzitting, zodat het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Rechtbank Oost-Brabant verklaart het beroep aanvankelijk zonder zitting ongegrond. Op het verzet van X wordt vervolgens beslist dat de heffingsambtenaar ten onrechte niet nader heeft gemotiveerd hoe de hoogte van de belastingen is vastgesteld. De heffingsambtenaar wordt opgedragen een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen. Daarnaast krijgt X wegens het overschrijden van de redelijke termijn een immateriële schadevergoeding van € 500 en een proceskostenvergoeding. Als rechtsmiddelverwijzing is opgenomen dat beroep in cassatie kan worden ingesteld bij de Hoge Raad. De heffingsambtenaar gaat daarom namens B&W van de gemeente in cassatie. X gaat incidenteel in cassatie. Pas na een half jaar stuurt de Hoge Raad de beroepen door naar het bevoegde hof. In geschil is primair of het hoger beroep door het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de heffingsambtenaar door de onjuiste rechtsmiddelverwijzing op het verkeerde been gezet, waardoor hij namens het college van B&W beroep in cassatie heeft ingesteld. Het is aannemelijk dat hij bij een juiste rechtsmiddelverwijzing zelf tijdig hoger beroep had ingesteld, zodat het beroep door het bevoegde bestuursorgaan is ingesteld. X had op zijn minst enige grond van bezwaar moeten vermelden, bijvoorbeeld dat hij de WOZ-waarden te hoog vond. Er is ook op geen enkele manier duidelijk gemaakt tegen welk onderdeel van het biljet het bezwaar was gericht. Gelet hierop is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep krijgt X geen immateriële schadevergoeding, omdat er in geen enkele fase van het geding inhoudelijke gronden inzake de hoofdzaak zijn aangevoerd. Voor de zaak in eerste aanleg krijgt X een lagere proceskostenvergoeding, zijnde 1 x € 875 (waarde per punt) x 0,25 (factor gewicht van de zaak) is € 218,75. Het beroep van de heffingsambtenaar is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 6:15

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Algemene wet bestuursrecht 6:6

Algemene wet bestuursrecht 6:5

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Waardering onroerende zaken

Editie: 29 januari

Informatiesoort: VN Vandaag

183

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen