Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat X voor beide zaken recht heeft op een immateriële schadevergoeding van in totaal € 3500 wegens het overschrijden van de redelijke termijn in de bezwaarfase en in eerste aanleg bij de rechtbank. Er was voor de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van een HvJ EU-arrest.
De heer X doet BPM-aangifte voor een gebruikte uit Duitsland afkomstige Audi A4. In verband hiermee betaalt X op 21 oktober 2010 € 2334 aan BPM op aangifte en de naheffingsaanslag van € 3353. Na bezwaar tegen zowel de voldoening op eigen aangifte als de naheffing is de verschuldigde BPM verminderd, is € 12 rente vergoed en is een bezwaarkostenvergoeding toegekend van € 54,50. Rechtbank Gelderland vernietigt de naheffingsaanslag en de inspecteur moet rente aan X vergoeden. Daarnaast krijgt X een immateriële schadevergoeding van € 1500, een proceskostenvergoeding van € 1487 voor het bezwaar en beroep, alsmede een vergoeding voor het betaalde griffierecht van € 312. X gaat in hoger beroep. Er is uitsluitend nog in geschil of de door de rechtbank toegekende vergoedingen voor rente, immateriële schade en proceskosten te laag zijn.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X voor beide zaken recht heeft op een immateriële schadevergoeding van in totaal € 3500 wegens het overschrijden van de redelijke termijn in de bezwaarfase en in eerste aanleg bij de rechtbank. De datum van eerste toelating is in casu ná 31 januari 2008 gelegen (10 november 2009), zodat er voor de rechtbank geen aanleiding was om de zaak aan te houden in afwachting van HvJ EU 19 december 2013, nr. C-437/12, zie V-N 2014/2.18. Aangezien de gemachtigde van X rechtsbijstand verleent in talrijke soortgelijke beroepsprocedures wordt de redelijke termijn in hoger beroep met zes maanden verlengd (zie HR 19 februari 2016, nr. 14/03907, V-N 2016/13.4). Voor het hoger beroep bestaat daarom geen recht op een immateriële schadevergoeding. X heeft voorts recht op wettelijke rente met betrekking tot de immateriële schadevergoedingen en vergoedingen van het griffierecht, voor zover die niet binnen vier weken na de openbaarmaking van de uitspraken zijn c.q. worden voldaan (zie HR 21 december 2018, nr. 17/04504, V-N 2019/2.15). De door de rechtbank toegekende rentevergoeding is eerder te hoog dan te laag (zie HR 28 september 2018, nr. 17/01724, V-N 2018/51.18). Aangezien de inspecteur echter niet in hoger beroep is gegaan, blijft die vergoeding toch in stand. Het beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen, Belastingrecht algemeen
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 16 januari