De Hoge Raad oordeelt dat voor de berekening van de proceskostenvergoeding voor het principale hoger beroep moet worden uitgegaan van dertien samenhangende zaken en voor het incidentele hoger beroep van vijf samenhangende zaken.

Vof X heeft vanuit het buitenland een auto naar Nederland overgebracht en deze doen registreren. In verband hiermee is BPM op aangifte voldaan. Vof X wordt bijgestaan door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent in duizenden BPM-zaken. Hof Arnhem-Leeuwarden kent aan vof X vanwege het geslaagde hoger beroep een forfaitaire proceskostenvergoeding toe van slechts € 171,35 (€ 1485 : 13), aangezien sprake is van dertien samenhangende zaken. Vof X stelt in cassatie dat geen samenhang kan worden aangenomen, omdat de inspecteur niet in alle dertien zaken incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Voorts zou in hoger beroep de tweejaarstermijn zijn overschreden en vof X claimt daarom alsnog een immateriële schadevergoeding.

De Hoge Raad oordeelt dat voor de berekening van de proceskostenvergoeding voor het principale hoger beroep moet worden uitgegaan van dertien samenhangende zaken en voor het incidentele hoger beroep van vijf samenhangende zaken. Voor het principale en het incidentele hoger beroep moet namelijk afzonderlijk worden beoordeeld of termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten en of sprake is van samenhang (vgl. HR 7 april 2017, nr. 16/03436, V-N 2017/20.9). Als één onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden met het oog op de behandeling van zowel het principale als het incidentele hoger beroep is er geen grond om het bijwonen van de zitting twee maal als te vergoeden proceshandeling in aanmerking te nemen (vgl. HR 19 mei 2017, nr. 15/04690, V-N 2017/26.6). Als regel moet die proceshandeling in aanmerking worden genomen bij het toekennen van een proceskostenvergoeding voor het principale hoger beroep. Slechts als daartoe geen termen aanwezig zijn, dan moet het bijwonen van de zitting in aanmerking worden genomen bij de eventuele toekenning van een proceskostenvergoeding voor het incidentele hoger beroep. X vof heeft voor het hoger beroep dus recht op een proceskostenvergoeding van in totaal € 264,63 (€ 1485 : 13, te vermeerderen met één vijfde van € 752). De tweejaarstermijn begint pas te lopen op het moment dat het hoger beroep is ingesteld (22 april 2015) en niet reeds op het moment dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan (19 maart 2015). Aangezien het hof uitspraak heeft gedaan op 28 maart 2017 is de tweejaarstermijn niet overschreden. De heer X claimt dus vergeefs een immateriële schadevergoeding. Het beroep van X vof is deels gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Besluit proceskosten bestuursrecht 3

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 16 april

16

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen