X is het niet eens met de aanslag hondenbelasting van € 72 die de gemeente Loppersum hem heeft opgelegd. X beroept zich op de uitspraak van Hof 's-Hertogenbosch die de heffing van hondenbelasting in strijd achtte met art. 1 van de Grondwet (Hof 's-Hertogenbosch 24 januari 2013 nr. 12/00228, ECLI:NL:GHSHE:2013:BY9350). Het hof oordeelde dat een gemeente die een algemene belasting met een zuiver fiscaal doel alleen van een bepaalde groep (in dit geval houders van een hond) wil heffen daarvoor moet beschikken over een objectieve en redelijke rechtvaardiging. Een dergelijke rechtvaardiging kan eruit bestaan dat voor die bepaalde groep kosten worden gemaakt. Een hondenbelasting waarvan de opbrengst in de algemene middelen van de gemeente vloeit, zou van alle inwoners van de gemeente geheven moeten worden, ongeacht of zij een hond houden of niet. Door alleen van hondenbezitters te heffen, schendt de gemeente art. 1 van de Grondwet, aldus het hof.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK I, 3 december 2013, 13/00317, V-N Vandaag 2013/2746) oordeelt dat X zich tevergeefs beroept op de uitspraak van Hof 's-Hertogenbosch over de ongrondwettigheid van de hondenbelasting. De Hoge Raad heeft in de cassatieprocedure tegen deze hofuitspraak immers bepaald dat het onderscheid dat de hondenbelasting maakt tussen houders van honden en andere personen niet in strijd is met de internationale discriminatieverboden (HR 18 oktober 2013, nr. 13/01116, V-N 2013/53.23). Volgens hetzelfde arrest hoeft een gemeente geen relatie te leggen tussen de kosten van het hondenbezit en de heffing van hondenbelasting. Het hoger beroep van X is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hoge Raad
Editie: 2 juli