In 2014 voert Hongarije een ‘advertentiebelasting’ in waarbij de inkomsten uit de verspreiding van advertenties in Hongarije, progressief, wordt belast. Voor belastingplichtigen waarvan de winst vóór belasting van het boekjaar 2013 nul bedraagt of negatief is, geldt dat zij 50% van hun overgedragen verliezen van de voorgaande boekjaren kunnen aftrekken van hun belastinggrondslag voor 2014. De Europese Commissie is van mening dat de progressiviteit van het belastingtarief, en de bepalingen betreffende de aftrek van overgedragen verliezen, staatssteun vormen, en start een formele onderzoeksprocedure. Door het progressieve karakter wordt volgens de EC aan kleine ondernemingen een selectief voordeel toegekend op grond van hun omvang. De EC beslist vervolgens dat de advertentiebelasting staatssteun vormt, en dat Hongarije deze belasting onrechtmatig en in strijd met art. 108 lid 3 VWEU ten uitvoer heeft gelegd. Hongarije is het daar niet mee eens. Het Gerecht verklaart het besluit van de Europese Commissie nietig. De EC stelt hogere voorziening in.
Advocaat-generaal Kokott concludeert dat de Hongaarse advertentiebelasting geen staatssteun vormt. De A-G overweegt daarbij dat de wet qua opzet niet duidelijk incoherent is. Uit de progressieve structuur kan namelijk niet worden afgeleid dat sprake is van een selectief voordeel. Ook kan het creëren van een op de omzet gebaseerde inkomstenbelasting niet als incoherent worden aangemerkt. De A-G wijst daarbij op de door de EC voorgestelde digitaledienstenbelasting, die inhaakt op de jaarlijkse omzet van ondernemingen. Het Gerecht heeft volgens de A-G dan ook terecht ontkend dat sprake is van staatssteun.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal)
Editie: 19 oktober