De Hongaarse Belastingdienst stelt in 2015 vast dat Napfény-Toll KFt. in 2010 en 2011 ten onrechte voorbelasting in aftrek brengt. Aan sommige van de overgelegde facturen liggen geen werkelijke economische handelingen ten grondslag. Verder maken andere facturen deel uit van een met haar medeweten gepleegde belastingfraude. Vervolgens volgen diverse procedures en uitspraken. Napfény-Toll KFt. beroept zich er daarbij op dat de termijn voor het terugvorderen van de BTW is verjaard en dat het herhaaldelijk vaststellen van besluiten indruist tegen het rechtzekerheidsbeginsel dat de verjaring beoogt te waarborgen. Daarbij wijst Napfény-Toll KFt. er ook op dat het inleiden van een tweede nieuwe procedure is te wijten aan het feit dat de Belastingdienst de in de eerste rechterlijke beslissing vervatte aanwijzingen niet heeft opgevolgd. Ook merkt zij op dat het de schuld van de Belastingdienst is dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde procedure zich heeft uitgestrekt over bijna tien jaar sinds het begin van de belastingcontrole. De Hongaarse rechter stelt een prejudiciële vraag in deze zaak.
Het Hof van Justitie EU oordeelt dat het niet in strijd met het EU-recht is dat de verjaringstermijn voor het vaststellen van de BTW wordt geschorst voor de gehele duur van de rechterlijke toetsing. Daarbij is niet van belang hoe vaak de bestuurlijke belastingprocedure na die toetsing moet worden herhaald. Ook is niet van belang dat geen beperking van de cumulatieve duur van de schorsingen van die termijn geldt en dat de Belastingdienst bepaalde aanwijzingen van een rechter niet heeft opgevolgd. Het Hof van Justitie EU merkt daarbij op dat het EU-recht bij de huidige stand ervan geen termijn vaststelt waarin het recht van de Belastingdienst om de BTW vast te stellen verjaart, en dus ook niet specificeert in welke gevallen een dergelijke termijn moet worden geschorst.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie
Editie: 17 juli