Belanghebbende, X, is een investeringsmaatschappij en heeft een beursnotering. X heeft onder andere investeringen in Israël. X verkoopt medio 2011 haar aandelen in B bv en C bv aan het door haar opgerichte A bv. X brengt A bv vervolgens naar de beurs, waarna X de aandelen in A bv als dividend in natura uitkeert aan haar aandeelhouders. Ter zake van deze dividenduitkering is X dividendbelasting verschuldigd. X berekent de waarde van de aandelen op ruim € 16,1 mln. X gaat daarbij uit van de gemiddelde slotkoers van de aandelen op de eerste drie handelsdagen. Deze bedroeg 0,7190 Nieuw Israëlische Shekel (NIS). De inspecteur is echter van mening dat de waarde moet worden vastgesteld aan de hand van de waarde van NIS 0,8256 per aandeel. Deze waarde ontleent de inspecteur aan de prospectus van de beursgang. De inspecteur komt daarmee uit op een waarde van ruim € 18,1 mln.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de waarde volgens de prospectus een minder goede benadering geeft van de waarde in het economisch verkeer op 5 oktober 2013 dan de slotnoteringen als gevolg van de eerste transacties op de beurs. De rechtbank overweegt daarbij dat de waarde in het economisch verkeer van aandelen die op een effectenbeurs worden verhandeld, voor fiscale doeleinden veelal wordt gesteld op de slotnotering van die aandelen op de direct aan die datum voorafgaande beursdag, maar dat op het moment van uitkering van de aandelen A bv er geen sprake was van een daaraan voorafgaande beursdag. De rechtbank verklaart X' beroep gegrond en vernietigt de naheffingsaanslag.
Wetsartikelen:
Wet op de dividendbelasting 1965 2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Dividendbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 18 maart