Hof Den Haag oordeelt dat de heffingsambtenaar op korte termijn een hoorzitting mag inplannen. Dit vanwege de ingebrekestelling en het risico op een dwangsom.

X ontvangt een aanslag reclamebelasting en maakt bezwaar. X laat zich bijstaan door een gemachtigde. In het bezwaarschrift verzoekt de gemachtigde om een hoorzitting en om toezending van op de zaak betrekking hebbende stukken. De uitspraak blijft echter uit en de gemachtigde stuurt de gemeente een ingebrekestellingsbrief. Ter voorkoming van een dwangsom dient de heffingsambtenaar binnen twee weken alsnog uitspraak te doen. Vanwege deze tweewekentermijn vraagt de heffingsambtenaar op 8 januari 2020 om een hoorzitting te houden op 14 of 16 januari 2020. De gemachtigde vindt dit te kort dag en reageert op dit verzoek per brief op 14 januari. Vervolgens verschijnt hij niet op de hoorzitting, die uiteindelijk op 16 januari plaatsvindt.

Hof Den Haag oordeelt dat in geval van een ingebrekestelling de gemachtigde proactiever moet handelen. De heffingsambtenaar moet immers binnen twee weken uitspraak doen om een dwangsom te voorkomen. De gemachtigde moet in samenspraak met de heffingsambtenaar zoeken naar een oplossing, mocht hij verhinderd zijn. Het niet komen opdagen op de hoorzitting draagt hier niet aan bij. Met de twee datavoorstellen levert de heffingsambtenaar voldoende inspanning. De gemachtigde reageert pas op 14 januari en dat is laat. In de bezwaarfase bestaat passief inzagerecht. De heffingsambtenaar is dus niet verplicht om op de zaak betrekking hebbende stukken toe te zenden. Het hoger beroep is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 7:4

Algemene wet bestuursrecht 4:17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 16 februari

94

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen