De Hoge Raad oordeelt dat de vordering van de ontvanger een faillissementsvordering is, en dat de (huur)vordering van Heineken een boedelvordering is. De huurvordering geeft een rechtstreekse aanspraak op de boedel en concurreert niet met de faillissementsvordering.

Heineken verhuurt een pand aan Lithium bv. Begin 2008 verpandt Lithium bv onder andere de bedrijfsinventaris aan Heineken. Op 13 april 2011 legt de Belastingdienst executoriaal beslag op de bedrijfsinventaris van Lithium bv. Lithium bv wordt vervolgens op 31 mei 2011 failliet verklaard. In verband met een mogelijke doorstart laat de curator de huur voortduren, die uiteindelijk op 7 september 2011 wordt beëindigd. Heineken legt vervolgens beslag op de inventaris en executeert haar pandrecht. De curator vordert opheffing van het beslag, mede ter behartiging van de belangen van de ontvanger uit hoofde van vorderingen waarvoor het fiscale bodemvoorrecht geldt, en eist de executieopbrengst op. In geschil is of Heineken zich als pandhouder kan verhalen op de executieopbrengst voor haar boedelvordering of dat Heineken de executieopbrengst moet afdragen aan de curator omdat het bodemvoorrecht van de fiscus prevaleert.

De Hoge Raad oordeelt dat de vordering van de ontvanger, waarvoor het bodemvoorrecht geldt en waarop de curator zich beroept, geen boedelvordering is maar een faillissementsvordering. Vervolgens stelt de Hoge Raad vast dat de (huur)vordering van Heineken wél een boedelvordering is. De Hoge Raad is dan ook van mening dat de huurvordering een rechtstreekse aanspraak op de boedel geeft, en niet concurreert met een faillissementsvordering als die van de ontvanger. De Hoge Raad verwerpt het beroep in cassatie van de curator.

.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 22

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Invordering

Instantie: Hoge Raad (Civiele kamer)

Editie: 17 mei

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen