X en zijn echtgenote Y gaan uit elkaar. In 2011 ondertekenen ze een echtscheidingsconvenant waarin ook de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is opgenomen. Y krijgt onder meer de woning toebedeeld en € 500.000 van de hypotheekschuld op die woning aan de Rabobank. X krijgt de aandelen in twee bv’s (bv D en bv E) waarin hij een aanmerkelijk belang heeft. Verder neemt hij ruim 1,5 miljoen aan schulden voor zijn rekening, waaronder de rest van de hypotheekschuld bij de Rabobank van € 845.000 en een hypotheekschuld aan bv D van € 50.000. In zijn aangifte IB 2013 brengt X de rente van € 34.127 op de hypotheekschulden in aftrek als kosten van reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang. Als de inspecteur de aftrek weigert, gaat X in beroep. X stelt dat hij de geldleningen op zich heeft genomen om het aandelenbelang in de bv’s te kunnen behouden. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de hypothecaire schulden van oorsprong zijn aangegaan voor de woning. Op dat moment is dus geen sprake van een causaal verband tussen de schulden en het aanmerkelijk belang. Dat verband kan echter wel zijn ontstaan bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, aldus de rechtbank. Op dat moment zijn de woning en de leningen als het ware uit elkaar getrokken. De rechtbank geeft als voorlopig oordeel dat bij de verdeling een nieuw beoordelingsmoment ontstaat voor de vraag of sprake is van samenhang tussen de schuld en het aanmerkelijk belang, immers op dat moment wil X het aanmerkelijk belang in stand laten. De rechtbank stelt voor een evenredig deel van de voor het behoud van het aanmerkelijk belang noodzakelijke schuld hieraan toe te rekenen. De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid zich hierover nader uit te laten en bekijkt daarna of zij zonder nadere zitting uitspraak kan doen.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.15
Wet inkomstenbelasting 2001 4.12
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 21 juli